Hond te koop. Eet alles. Is dol op kinderen.
Wat is er mis met deze zinnetjes? Grammaticaal niets. Alleen … die hond komt niet in de buurt van mijn kleindochtertjes. Laten we de laatste twee zinnetjes eens omwisselen:
Hond te koop. Is dol op kinderen. Eet alles.
Wel, deze arme drommel krijgt van mij een kans. We hebben het over schrijfstijl, meer bepaald over coherentiebogen.
Dit soort eenvoudige ingrepen in de volgorde van woorden en zinnen is nuttig voor al wie blogs, boeken, essays, kranten, columns, papers, nieuwsbrieven, bedrijfsteksten of toiletmoppen schrijft. Maar ook de lezer kan er zijn voordeel mee doen, om kritischer te zijn en minder in de val te lopen van de hype van de dag.
Wie is die hond?
De brave hond komt uit Gevoel voor Stijl van Steven Pinker, het allereerste boek dat ik las over schrijven.
Seks met vier hoogleraren
Dit komt uit een studentenaankondiging van een groot evenement aan de Yale Universiteit over seks (Pinker p. 117). Naast lezingen, concerten, panelgesprekken en een filmfestival was er dit veelbelovende evenement:
Een panel over seks op de universiteit met vier hoogleraren.
Seks met vier hoogleraren? Allen daarheen! De aanwezigen voelden zich achteraf behoorlijk bekocht. Het betrof Een panel met vier hoogleraren over seks op de universiteit.
Wie is Pinker?
Steven Pinker is een Canadees-Amerikaanse psycholoog en psycholinguïst. Hij staat op tal van lijstjes van meest invloedrijke denkers ter wereld. Psycholinguïstiek bestudeert de relatie tussen taalkundige en psychologische processen. Tot zover de moeilijke woorden.
Waarover gaat het?
Pinker stelt zich deze vraag (p. 141):
Hoe zorgen we ervoor dat lezers het onderwerp doorhebben, de essentie begrijpen, de spelers niet uit het oog verliezen en het ene idee uit het andere zien ontstaan?
Meteen is duidelijk hoe sterk hij de lezer voorop stelt, in tegenstelling tot veel (de meeste?) schrijvers die door gekunsteld taalgebruik menen te moeten etaleren hoe ambachtelijk, academisch of slim ze zijn. In mijn beginfase leed ik ook aan de ziekte. Tot mijn vrouw zei: ‘waar ben je feitelijk mee bezig?’
Hoewel zelf een academicus, zet Pinker zich resoluut af tegen wat hij noemt: saai en onbegrijpelijk proza vol academisch, bureaucratisch, bedrijfskundig, juridisch en administratief jargon.
Dit klinkt als muziek in mijn oren. Ik ben intussen van mijn ziekte genezen.
De drie duifkes
De roman van Hilde Van Mieghem begint als volgt:
Vol ongeloof keek ze naar de gouden ring rond haar gezwollen vinger. Vier jaar lang had hij het uitgehouden, drie keer was hij op de knieën gezonken, had hij zijn aanzoek anders ingekleed, grappiger, serieuzer en nog romantischer, …
Zo gaat het nog even door. Straffe toeren voor zo’n gouden ring die het vier jaar uithoudt, op de knieën zakt en romantische aanzoeken doet.
In de derde alinea gaat het alweer de bizarre kant op:
Vanmorgen vroeg hadden haar twee boezemvriendinnen, Tine en Juliet, de dekens uitgelaten van het bed getrokken en haar er luidruchtig zingend uitgetrokken.
De dekens uitgelaten? Oei, sorry, de dekens uitgelaten van het bed getrokken. En er dan ook nog luidruchtig zingend iemand uit trekken? De ‘er’ in het tweede deel van de zin slaat immers op de dekens, niet op het bed, hoewel de auteur wellicht het bed bedoelde.
En dan die overtollige woorden die totaal niets bijdragen: vroeg, gouden, gezwollen, uitgelaten, luidruchtig zingend. Laat ze weg en de zinnen winnen aan kracht.
Of die lelijke echo (twee identieke of sterk gelijkende woorden op korte afstand van elkaar): getrokken en uitgetrokken. Waarom de tweede keer bijvoorbeeld niet uitgesleurd?
Lag de redacteur in coma? Of mocht hij/zij niet ingrijpen van de auteur? Of was er een ghostwriter aan het werk? En van waar komen die oubollige ‘duifkes’ in de titel? Vond de Nederlandse uitgever dit hartstikke Vlaams klinken? In Vlaanderen zegt niemand ‘duifkes’, behalve dialect sprekenden. Je gebruikt toch geen dialect in een titel van een boek?
Kan jij het beter, Van Butsel?
Ik weet het. Ik schreef drie boeken en nu blaas ik hoog van de toren. Ik beken. Hoewel, zelf schreef ik ook behoorlijk veel onzin, zoals dit (naast talloze andere stommiteiten):
… in haar voorhoofd liepen diepe voren van droefgeestigheid zoals bij heiligen op kerkschilderijen die bezig waren de marteldood te sterven.
Commentaar van mijn redacteur (altijd bij de pinken deze dame): ‘hier sterven de kerkschilderijen de marteldood.’
Juist.
Maak het de lezer vooral niet te makkelijk
Schrijfscholen en schrijfcoaches verkondigen dat je het de lezer niet te makkelijk mag maken, dat je zijn hersenen aan het werk moet zetten. Klopt. Alleen moet je dat niet doen met kreupele miskleunen. Dan ga je de lezer hinderen, uitputten, ergeren. Ik wil als lezer best wel mijn hersenmassa aan het werk zetten, maar niet om de luiheid te compenseren van een schrijver die deze van hem niet aan het werk heeft gezet. Als schrijver heb je de dwingende opdracht om vloeiende overgangen te maken, zodat de lezer moeiteloos doorheen je tekst meandert. Pinker spreekt over coherentiebogen.
Wat zijn coherentiebogen?
Zinnen, alinea’s, scènes mogen grammaticaal nog zo mooi en correct zijn, toch sluipen er stijlfouten in die te maken hebben met gebrekkige samenhang. Soms springen ze in je gezicht, soms zijn ze minder zichtbaar en ergeren ze je onbewust.
Coherentie heeft te maken met hersenactiviteit. Tijdens het lezen bewaren we de gelezen woorden een tijdje in ons ‘werkgeheugen’. De laatst gelezen woorden blijven het langst plakken. Eerdere woorden vervagen en worden vervangen door nieuwe. Als de schrijver zinsdelen laat aansluiten bij woorden die intussen het werkgeheugen hebben verlaten, loopt het fout. De lezer raakt gefrustreerd of schiet in een lachbui, zoals in de volgende voorbeelden van Pinker (p. 155):
Schuld, wraak en bitterheid kunnen emotioneel destructief zijn voor u en uw kinderen. U moet ze uit de weg zien te ruimen.
Nadat gouverneur Baldwin de leeuw had zien optreden, werd hij naar Main Street gebracht en kreeg hij voor het Cross Keyes Theater vijfentwintig pond rauw vlees te eten.
Het was kantje boord voor de bestuurder toen een los plankje zijn cabine binnendrong en nipt zijn hoofd miste. Dat moest worden verwijderd voordat hij kon worden bevrijd.
Introductie van personages
Personages kan je maar beter op een logische manier introduceren. Anders krijg je ook hier foute volgorde. Bij Van Mieghem dacht ik bij eerste lezing dat de gouden ring het vier jaar had uitgehouden, op de knieën was gezakt en aanzoeken had gedaan. Maar dan wordt een onbekende ‘hij’ geïntroduceerd , zodat de hersenen van de lezer al direct correcties moeten maken: Oh! Het gaat blijkbaar om een man die het vier jaar lang heeft uitgehouden. Welke man?
Domme lezer! Lees voort!
Sorry Hilde, ik ben al gestopt. Je had de man op een betere manier moeten introduceren. Zo bijvoorbeeld:
Vol ongeloof keek ze naar de gouden ring rond haar gezwollen vinger. Vier jaar lang had Duck het uitgehouden, drie keer was hij op de knieën gezonken, had hij zijn aanzoek anders ingekleed, grappiger, serieuzer en nog romantischer, …
Die hele eerste alinea was dus eenvoudig recht te trekken door simpelweg de naam van het personage (Duck) te introduceren in plaats van 'hij'.
Over de doden niets dan goed
Er zijn genoeg stijlvolle technieken om de hersenen en de fantasie van de lezer te prikkelen. Lees even dit intrigerende begin van de roman De bijzondere levens van Violette (heruitgegeven onder de titel Vers water voor de bloemen) van Valérie Perrin:
Mijn buren zijn niet bang, nergens voor. Ze hebben geen zorgen, worden niet verliefd, bijten geen nagels, geloven niet in toeval, doen geen beloftes, maken geen lawaai, hebben geen uitkering, huilen niet, zijn nooit hun sleutels of hun bril, de afstandsbediening of hun kinderen kwijt, en hebben altijd geluk.
Ze lezen niet, ze betalen geen belastingen, volgen geen dieet, hebben geen voorkeuren, veranderen niet van mening, maken hun bed niet op, roken niet, maken geen lijstjes, bedenken zich geen tweemaal voordat ze iets zeggen. Ze worden niet vervangen.
Ze zijn niet opportunistisch, ambitieus, rancuneus, ijdel, bekrompen, gul, jaloers, slordig, schoon, subliem, grappig, verslaafd, krenterig, vrolijk, sluw, gewelddadig, verliefd, chagrijnig, schijnheilig, lief, hard, slap, gemeen. Ze liegen niet, stelen niet, gokken niet. Ze zijn niet dapper, niet lui, niet gelovig, niet vunzig en niet optimistisch.
Ze zijn dood.
Als lezer vraag je je de hele tijd af: wie zijn toch die ideale buren? Die bestaan toch niet? Tot dat laatste zinnetje: Ze zijn dood. Wham! Dode buren. Die lijken inderdaad in weinig opzichten op levende. Dat is wat mijn hersenen doet tintelen. Perrin had ook kunnen zeggen: ‘Ik woon naast een kerkhof’. Maar dat doet ze niet. Meteen een knap staaltje show don’t tell. En drie prachtige parallelle structuren. In het Frans klinkt het nog straffer.
Een minuut na het lezen van het Bol-inkijkexemplaar, stond haar e-book op mijn e-reader. Intussen staat Violette, een onweerstaanbare dame, in mijn top drie.
Conclusie
Volgorde van woorden, woordgroepen en zinnen is net zo belangrijk als de volgorde van de bewegingen in een schaakspel. Je lezers zijn de koning en de koningin. Eén verkeerde zet en je valt door de mand.
Bij een eerste versie draaien onze schrijvershersenen op volle toeren. We noteren wat er passeert, als een treinreiziger die het landschap ziet voorbijrazen. Alleen zijn onze hersenen niet zo goed in het op de juiste plaats zetten van onze gedachtegangen. Bij het spreken is dat geen probleem: we sturen onmiddellijk bij. Maar bij het schrijven moeten we achteraf gaan corrigeren en redigeren.
Hoe?
Word schaakkampioen: verschuif, verplaats en herschrijf zinnen dat het een lieve lust is. Vind je voor sommige zinnen geen plaats? Weg ermee!
Maar ik zie ze niet!
Lees of mompel ze hardop. Je hoort ze meteen. Overal waar je blijft haperen, moet je aan het werk.
Vond je dit artikel interessant? Aarzel niet om je hieronder in te schrijven voor mijn fanclub.